Een gulzig drinkende man zit spreidebeens op een reusachtig ei alsof hij dit wil uitbroeden. Doorheen de gebroken schaal ziet men in de overigens lege eiderdop enkel een narrenstaf. Geen der bekende spreekwoordenverzamelingen vermeldt een spreuk die aan deze voorstelling beantwoordt. De zin van de voorstelling dat het dwaas is al zijn goed te verbrassen wordt evenwel duidelijk door het bijschrift dat de gravure van Pieter van der Heyden (VAN BASTELAER 1908 p. 58 nr. 182) naar de oorspronkelijke tekening van de Oude Brueghel (Londen British Museum) begeleidt: Foey u verbuyckte dronckaerts sot Altijt leekt en suypt vol tot den croppe; Op u vuyl ey vindenden als een marot Ten lesten inden ijdelen doppe.