Twee van de belangrijkste kunstenaars uit de vijftiende eeuw werkten aan dit drieluik. Dirk Bouts schilderde het middenpaneel en de binnenzijde van het rechterluik. Bij zijn dood in 1475 bleef het werk onvoltooid waarna Hugo van der Goes het linkerluik (met de schenker en diens vrouw) en de buitenzijde van de luiken voltooide. Het is merkwaardig dat het werk niet werd afgemaakt door de werkplaats van Bouts wat de gangbare praktijk was maar door een andere belangrijke kunstenaar. Ook de beeldtaal en de compositie zijn uitzonderlijk: van oudsher werd Hippolytus bij zijn marteling achter een paard gesleept. Bouts wijkt hiervan af door hem af te beelden terwijl paarden hem vierendelen. Bovendien kiest hij voor een vogelvluchtperspectief wat letterlijk afstand schept en het werk minder monumentaal maakt dan andere marteltaferelen. In dit drieluik worden de mannelijke en vrouwelijke schenker uitzonderlijk op één luik afgebeeld. De keuze van de voorstelling is vermoedelijk ingegeven door de opdrachtgever Hippolyte de Berthoz die dit altaarstuk aan zijn beschermheilige wijdde. De Berthoz was raadsheer van Filips de Schone.