In een donkere nis ligt een bundel asperges met daarnaast een aarden pot gevuld met wilde aardbeien. Daaruit ontspruit een fragiel bloeiend aardbeitakje en een twijg met enkele vruchten. Verder ziet men nog takjes met kruisbessen en rode besjes. Links zijn er nog twee blauwe pruimen. De bovenste helft is leeg op de vlinder een oranjetip na. Het werk moet niet als een vanitastafereel geïnterpreteerd worden waarbij aardse rijkdom als nutteloos beschouwd wordt in het vooruitzicht van de dood. Wel kan men er een aanmaning tot matigheid in zien.