In de thans verdwenen kerk van de Antwerpse geschoeide karmelieten sierde dit schilderij een altaar rechts onder het koordoksaal. Het was een gift van Judoca van de Capelle (10 april 1621) echtgenote van Jan de Pape. Beiden lagen voor dit altaar begraven. Rubens schilderde dit werk rond 1620. Op een lijkwade rust het lichaam van de dode Christus op de schoot van God de Vader. De liggende Christus is in een opvallend verkorting weergegeven. De Vader toont aan de gelovigen het lichaam van zijn tot de dood gefolterde Zoon. Links boven zweeft de H. Geest in de gedaante van een duif. Twee treurende engelen met passiewerktuigen staan naast de H. Drievuldigheid. Plaats van het gebeuren is de hemel die gesuggereerd wordt door de wolken rondom de compositie.