De trap (1896) van Eugène Laermans (1864-1940) toont op bijna documentair-realistische wijze de armoede en de kaalheid van een doorsnee Vlaamse arbeiderswoning op het einde van negentiende eeuw. Een eenvoudige trap tussen twee witgekalkte muren leidt de blik naar een onbestemde duistere ruimte. Door enkele schaarse vertikale lichtaccenten ontstaat binnen het schilderij een tweede rechthoek parallel aan het beeldvlak. Daarachter gaapt een donker gat. Dit huis biedt geen warmte of geborgenheid de grauwe kleuren en de sobere bijna geometrische opbouw versterken het onheilspellend karakter van de ruimte. De klompen als enige sporen van menselijke aanwezigheid versterken het onbehaaglijk gevoel van eenzaamheid. De verlaten traphal met enkele desolate objecten in het schemerduister is een motief dat ook terug te vinden is bij de symbolistische kunstenaar Xavier Mellery. Misschien is de desolate sfeer in De Trap ook in verband te brengen met het psychologisch isolement waarin Eugène Laermans zelf verkeerde. Hij kon immers moeilijk met de anderen communiceren sinds hij op zijn elfde doof werd.