Dit schilderij is het basiswerk van de Brugse anonieme 16de-eeuwse meester: de Meester van de Brugse Passietaferelen. Deze noodnaam verwijst naar het hier beschreven kunstwerk. Deze meester maakte gebruik van talrijke zowel traditionele als moderne motieven van andere meesters. Het principe van het samenbrengen van meerdere passiescènes in één tafereel nam de Meester over van Memling die in zijn beroemde Passie van Turijn zelfs 22 episodes uit de passie verwerkte. Ook het groepje links met Maria Johannes en Jozef van Arimathea en enkele gebouwen van de versterkte stad op de achtergrond werden eraan ontleend. Voor de bezwijmende Maria en Johannes op de Calvarie en vooral voor de gekruisigde moordenaars haalde de meester zijn inspiratie bij de bekende Calvarie van de Meester van Flémalle. Enkele motieven uit de Calvariestoet - de man met baard en tulband zijn schimmel en de stadspoort op de achtergrond - ontleende de Meester van de Brugse Passietaferelen aan twee houtsnedes van Dürer. Dit werk toont daarmee aan hoe de Brugse schilderkunst in het begin van de 16de eeuw bleef voortteren op zijn schilderkunstige tradities. Dit bewijst dat de Brugse schildersateliers waren afgestemd op een massa-productie en op een traditioneel ingesteld cliënteel.