Dürer bekijkt de Onze-Lieve-Vrouweprocessie in het Antwerpen van 1520. Hij staat onder de luifel van de herberg 'Engelenborch' in de Wolstraat. Hij valt op door zijn kostbare mantel en lange gekrulde haren. Het gilde van de voetboogschutters trekt net voorbij. Quinten Massijs die toen de belangrijkste schilder van Antwerpen was geeft Dürer uitleg bij het spektakel. Filosoof Desiderius Erasmus wijst Agnes Frey de vrouw van Dürer iets aan. De dienstmeid Susanna is in het midden met een kind weergegeven. Voor dit werk inspireerde Henri Leys zich op het dagboek dat Dürer bijhield toen hij de ommegang bezocht. Hij noteerde alles nauwkeurig. Leys heeft zich ook gebaseerd op de publicatie van Frederic Verachter stadsarchivaris van Antwerpen die een vertaling van het dagboek van Dürer gemaakt had. Toch hield de schilder zich niet zo strikt aan de historische werkelijkheid: Massijs en Erasmus waren niet bij de stoet aanwezig. Daarenboven is het portret van Massijs imaginair en heeft Erasmus de gelaatstrekken van Peter Gillis Antwerps stadssecretaris.